Techniek

Vlieger en techniek

Het is mooi dat er vliegers verkocht worden, het is nog mooier als iedereen het maximum uit zijn vlieger zou kunnen halen. Daarom hebben we nu de vlieger en techniek pagina op de website. Nu zul je niet gelijk alles weten als je deze pagina hebt gelezen, maar als het je helpt de vlieger iets beter te begrijpen, dan zijn we in elk geval weer een stapje verder op weg.

Vlieger techniek

Windvenster, het centrum van trekkracht en snelheid

Je staat met je rug naar de wind toe. Zoals je kunt zien op de tekening, is recht voor je de meeste trekkracht/snelheid, verder naar boven of opzij neemt de trekkracht/snelheid van de vlieger af.

Onderdelen, de benaming en waar is het goed voor

1. Bevestigingspunt

Dit is het punt waar de stuurlijnen aan de toomlijnen worden bevestigd, meestal is dit een ringetje. De stuurlijnen kunnen dan met behulp van een clipwartel of een katteklauw worden vast gemaakt.

Hieronder een tekening hoe je een katteklauw maakt.

2. Voorlijk

Voorkant van de vlieger, ook wel bekend als leading edge.

3. Achterlijk

Achterkant van de vlieger, ook wel aangeduid als trailing edge.

4. Toomlijn / toom

Lijnen die aan het vlieger frame (stokken) gemonteerd zijn, heten toomlijnen. Behalve dan gelegenheid om de stuurlijnen ergens aan vast te knopen heeft het toom nog een andere zeer belangrijke functie. De toom bepaalt de vlieghoek van de vlieger, dus in welke mate de vlieger “haaks” op de wind komt te staan. Het toom is in te stellen voor verschillende windsterktes.

Bekijk onderaan de pagina de onderdelen: “Meer over toomsoorten” & “Toom instellen”

5. Kiel

Een kiel wordt alleen gebruikt bij 1 lijns vliegers. Sommige 1 lijns vliegers (ook delta’s) hebben een toom, andere een kiel. De kiel biedt geen instelmogelijkheden.

6. Onderste dwarsstokken en bovenste spreidstok

De onderste dwarstokken worden in de T-verbinder geschoven en zorgen ervoor dat de vlieger zijn wigvorm krijgt. Bij bepaalde vliegers is dit een lange stok, maar meestal zijn het er twee. OP de dwarstokken worden de stand-offs, whiskers en battons bevestigd. De bovenste spreider, bij de kleinere vliegers niet altijd aanwezig, geeft extra stevigheid. De spreider zorgt ervoor dat de zijstokken niet naar elkaar toe gedrukt kunnen worden door de krachten op het doek. Hierdoor zou de bolling van het zeil veranderen wat een negatieve invloed op het vlieggedrag van de vlieger zou hebben.

7. Neus

De voor / bovenkant van de vlieger, meestal afgewerkt met vliegerband.u hebben.

8. Middenstok

Deze stok loopt door het midden, van de boven naar de onderkant, en vormt het hart van de vlieger. De middenstok houdt de vlieger op spanning. Deze spanning is vaak regelbaar aan het uiteinde van de stok d.m.v. klitteband. De middenstok vormt een essentieel onderdeel voor de verbinding met het toom en de onderste dwarsstokken. Een enkele vlieger maakt gebruik van een dubbele middenstok. Dit zijn per definitie 4-lijns vliegers (bijv. Fluis).

9. Stand-off

Stand-offs zijn kleine, dunne (carbon)stokjes die op de onderste dwarsstokken gemonteerd worden, tussen de stok en het doek in. Stand-offs houden het doek op de juiste spanning waardoor de vorm van de vlieger optimaal blijft. Hierdoor kunnen tricks (beter) worden uitgevoerd.

10. Battons / whiskers

Battons zijn korte, carbon, stokjes die tussen het doek en de onderste dwarstok gemonteerd worden. Battons houden de vleugeltoppen op spanning. Meestal lopen deze vleugeltoppen aan het eind breder uit. Voor dezelfde functie worden ook wel eens whiskers gebruikt. Het grote verschil zit voornamelijk in de manier van spanning houden op het doek. Whiskers zijn van zeer buigzaam glasfiber, ze zijn veel langer dan battons en worden meestal gebogen, onder spanning, gemonteerd. Het opbouwen gaat makkelijker en de spanning op de vleugeltop is beter instelbaar.

11. Spankoord

Een ander benaming voor spankoord is leach-line. Deze lijn loopt door het achterlijk, langs de middenstok, naar de vleugeltoppen. Hier kan men de lijn strakzetten en fixeren aan de vleugeltoppen, zodat het doek minder klappert bij hardere wind. Het beste is om de lijn niet meer spanning te geven dan noodzakkelijk, omdat de vlieger met een strakke ljn minder goed wind kan aflaten.

12. Vanglijn

Deze lijn wordt, met name bij trickgevoelige vliegers, gemonteerd tussen de vleugeltoppen. In sommige gevallen wordt hij ook achter het klitteband van de middenstok gehaakt, maar niet altijd. De bedoeling van de vanglijn is dat deze de stuurlijnen tegenhoudt, zodat deze tijdens het uitvoeren van een trick, niet achter de vleugeltoppen, het doek, de stand-offs of whiskers kan blijven haken. Zou dit gebeuren dan wordt de vlieger onbestuurbaar en crasht. Het is niet voor niets dat deze lijn in het engels ook wel trick- of cheaterline wordt genoemd.

13. Vleugeltop

De vleugeltop is het verste uiteinde van de vlieger. Deze is in verschillende vomren om verschillende eigenschappen aan de vlieger mee te geven. De vang- en spanlijnen worden aan de vleugeltoppen bevestigd.

14. Spanwijdte

De Spanwijdte is de totale breedte van de vlieger gemeten over het grootste punt, het uiterste punt van de vleugeltoppen.

15. Aspect ratio

De Aspect ratio bepaalt het vlieggedrag van de vlieger. Een hoog aspect ratio geeft aan dat de vlieger laag en breed gebouwd is. Is de vlieger relatief hoog en smal dan heeft hij een laag aspect ratio. In de regel kun je stellen dat een vlieger met een hoge aspect ratio sneller maar kwetsbaarder is door de langere zijstokken. Heeft je vlieger een stompe neus (kleine neushoek) dan kunje stellen dat het een hoge aspect ratio heeft. Omgekeerd heeft een vlieger met een lage aspect ratio een sherpe neus.

16. Stuurlijnen

Stuurlijnen of vliegerlijnen zijn de lijnen die men gbruikt om te vliegeren. Aan de ene kant komen de handvaten of polsbanden en aan de andere kant komen ze vast aan de bevestigingspunten van de vlieger. Bij 4-lijns vliegeren worden dit de hoofdlijnen en de onderste lijnen zijn dan de remlijnen.

Er zijn verschillende toomsoorten die worden toegepast bij de stokvliegers/delta vliegers. Op de toming van matrassen gaan we niet verder in, omdat dit niet bedoeld is als een instelbaar toom maar een vast toom. Natuurlijk is er wel wat in te stellen aan deze toom d.m.v. knopen te verwijderen of juist extra knopen toe te voegen (tijdelijk om te proberen). Wij adviseren het verstellen van een matrastoom alleen door ervaren “tomers” te laten doen.

  1. De toomlijnen die lopen van de bovenste dwarsstok, via het bevestigingspunt tot aan de T-verbinder noemt men de verstelbare of dynamische toomlijn. De andere lijn, die loopt van de buiten kant van de onderste dwarstok tot aan het bevestigingspunt is meestal niet instelbaar en wordt ook wel de statische lijn genoemd. Wanneer deze lijn wel instelbaar is, dan wordt het een ” outhaul” line genoemd en het overige toom is dan een oneindig toom.
  2. Een andere manier van tomen is door een lijn van de bovenste spreider, via het bevestigingspunt naar de onderste dwarsstok. Een tweede lijn loopt dan van de T-verbinder naar het bevestigingspunt. Deze lijn heeft meestal een vaste lengte. Is de lijn wel instelbaar dan noemen we dat de “inhaul” lijn.
  3. De laatste, en minst voorkomende toomsoort, is de Turbotoom. De dynamische lijn verbindt de twee hoeken van de bovenste spreider. De statische lijn, waaraan ook het bevestigingspunt zit, wordt aan het midden van de dynamische lijn bevestigd. Bij dit toom worden meestal ook de achterste dwarsstokken verbonden aan het toom. Omdat deze toom een hele directe werking heeft en de vlieger uitermate gevoelig maakt, wordt hij alleen bij trickvliegers gebruikt.
  4. 1-lijns toom. Deze toom wordt gebruikt op eenlijns vliegers. Er zijn twee bevestigingpunten aan de vlieger. De toom wordt ingesteld door het bevestigings ringetje, van de lijn, over de toomlijn te verschuiven.

Het toom is op verschillende manieren te verstellen (vlieger intomen), we geven hieronder een overzicht.

  1. Je verstelt het toompunt, bevestigingpunt van de vliegerlijn, naar de neus toe:
    De neus staat, ten opzicht van de achterkant, verder naar je toe. Hierdoor laat de trailing edge van de vlieger meer wind uit het doek ontsnappen. De vlieger wordt: sneller, gevoeliger voor wind, minder kracht en een grotere draaicirkel. Door de neus van de vlieger verder in de wind te stellen laat de vlieger nog meer wind af en de trekkracht neemt verder af.
  2. Je verstelt het toompunt, bevestigingpunt van de vliegerlijn, van de neus af:
    Hierdoor staat de neus verder van je af, ten opzichte van de achterkant, en de vlieger houdt de wind langer vast. Hierdoor wordt de vlieger: langzamer, krachtiger, kleinere draaicirkel, snellere bochten en reageert sneller.
  3. Je verstelt het toompunt, bevestigingpunt van de vliegerlijn, naar de buitenkant: Dit verhoogt de bochtensnelheid en verkleint de draaicirkel. Tevens krijg je meer overstuur en zal de vlieger radicaler worden.
  4. Je verstelt het toompunt, bevestigingpunt van de vliegerlijn, naar de binnekant (middenstok):
    Dit verminderd de bochtensnelheid en maakt de draaicirkel groter. Tevens krijg je minder overstuur en zal de vlieger rustiger worden.
    Het verstellen van de toom gaat in kleine stapjes van maximaal 5mm. Meestal is de ideale instelling aangegeven d.m.v. een zwarte of witte markering op de toomlijn. Je kunt hier in de regel maximaal 1,5 cm van afwijken, voordat de vlieger niet meer vliegt. Staat deze markering niet op de toomlijnen dan kun je beginnen met de vlieger achterover te zetten en in stapjes van 5mm de vlieger terug te tomen. Zorg er wel voor dat de lengte van de toomlijnen aan beide kanten gelijk blijft. Je kunt ervan uitgaan dat als de vlieger makkelijk start, het toom bij benadering goed staat. Staat het toom helemaal fout, dan vliegt de vlieger niet.